Elke werkdag bereikbaar op 033 433 72 17
20 mei 2024 Scheiden

Scheiden: de kinderalimentatie

Bekijk ook de andere artikelen in deze reeks!
Mariëtte Elling CFP® RES Financieel planner

Jouw klant heeft verteld dat hij gaat scheiden. Je wilt hem graag vertellen wat hem te wachten staat aan de bijdrage kosten levensonderhoud van de kinderen (kinderalimentatie), maar hoe wordt deze bijdrage eigenlijk bepaald?

Behoeftigheid, behoefte en draagdracht

Voor het bepalen van het recht op zowel kinder- als partneralimentatie zijn drie begrippen van belang: behoeftigheid, behoefte en draagkracht. Is er geen sprake van behoeftigheid, dan is er ook geen recht op alimentatie. Behoeftig is iemand die onvoldoende eigen middelen heeft om in het eigen levensonderhoud te voorzien en deze middelen in redelijkheid ook niet kan verwerven. Bij de behoefte gaat het erom wat (welk bedrag) de alimentatiegerechtigde nodig heeft om de kosten van zijn of haar levensonderhoud te kunnen dragen. Hierbij is het uitgangspunt dat de alimentatiegerechtigde dezelfde levenswijze als vóór de echtscheiding kan voortzetten.

Zo gaat het ene gezin nooit op vakantie en het andere gezin vijf keer per jaar. Maar of in die behoefte ook volledig kan worden voorzien, ligt ook aan de draagkracht van de ander. Pas als dit allemaal bekend is, is duidelijk of recht bestaat op alimentatie en kan de hoogte en de duur worden vastgesteld.

Bijdrage kosten levensonderhoud kinderen (kinderalimentatie)

Elke ouder is verplicht te voorzien in het levensonderhoud van zowel zijn minderjarige- als meerderjarige kinderen (1) en die plicht houdt uiteraard niet op als ouders gaan scheiden en/of uit elkaar gaan. Er zijn geen wettelijke regels voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage in de kosten van kinderen. De afspraken over kinderalimentatie zijn gebaseerd op een bijdrage van beide ouders in de kosten van het levensonderhoud en studie van de kinderen. Van kinderen tot 21 jaar, wordt aangenomen dat zij behoeftig zijn en moeten ouders bijdragen in de kosten. Door meerderjarige kinderen van 21 jaar en ouder moet worden aangetoond dat zij behoeftig zijn. Nadat de behoeftigheid is vastgesteld, kan worden bepaald hoe groot de behoefte is. Hiervoor wordt in de praktijk vaak gebruik gemaakt van het door de NVvR (2) samen met het NIBUD (3) ontwikkelde rapport ‘Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie’. Dit rapport is opgesteld met het doel de hoogte van kinderalimentatie op een uniforme manier vast te stellen. Factoren die een rol spelen zijn onder andere het aantal kinderen in een gezin en het recht op toeslagen zoals kinderbijslag en kindgebonden budget. Daarnaast spelen de netto-inkomsten van de ouders een rol. Dit zijn de inkomsten voorafgaand aan de scheiding, omdat de kinderen financieel niet de dupe mogen worden van de scheiding van hun ouders. Met de hulp van een tabel kan het eigen aandeel van de ouders in de totale kosten van de kinderen worden bepaald. Op basis van het aantal kinderen en het netto besteedbaar gezinsinkomen wordt afgelezen wat de ouders in de kosten van de kinderen bijdragen. De bedragen in de tabel zijn forfaitaire bedragen.

Voorbeeld

Hans (43 jaar) en Vera (40 jaar) hebben 2 kinderen, Fien (12 jaar) en Oscar (10 jaar). Hans heeft tijdens het huwelijk een netto besteedbaar inkomen van €5.000 en Vera van €2.500 per maand. Het totaal netto besteedbaar inkomen vóór echtscheiding bedraagt €7.500 per maand. Vera en Hans krijgen geen kindgebonden budget omdat hun gezamenlijk inkomen te hoog is. Zouden zij hier wel recht op hebben, dan wordt dit bijgeteld bij het inkomen. Uit de tabel blijkt dat de kosten voor Fien en Oscar forfaitair worden gesteld op €1.470 per maand.

Deze rekenmethode gaat uit van gemiddelde kosten voor kinderen, maar de individuele situatie en behoefte van het kind staan voorop. In de praktijk worden daarom niet alleen de normen uit het rapport toegepast, maar wordt ook getoetst of de uitkomst van het rapport past bij de omstandigheden. Op basis daarvan kan het gevonden bedrag worden bijgesteld.

Volgende stap is dat Hans en Vera beoordelen wie welk deel van de kosten (in dit geval €1.460 per maand) moet dragen. Hierbij wordt gekeken naar de draagkracht van beide ouders. Kortgezegd, wat kunnen ouders redelijkerwijs en na aftrek van de door hen al voor de kinderen te maken kosten, ieder nog bijdragen. Hierbij is onder andere de feitelijke verdeling van de zorg van belang, omdat de ouder waar het kind meer verblijft, automatisch meer kosten voor het kind heeft. Zo wordt bij co-ouderschap – waarbij het kind nagenoeg evenveel bij allebei de ouders is en beide ouders vergelijkbare kosten maken voor het kind – vaak een regeling overeengekomen die alleen ziet op de ‘verblijfsoverstijgende’ kosten. Dit houdt in dat elke ouder de kosten draagt van de eigen huishouding en dat zij afspraken maken over kosten die niet direct te koppelen zijn aan het wonen bij een van de ouders, zoals kosten voor sporten, abonnementen, schoolgeld en dergelijke. De verdeling van deze kosten gebeurt dan naar draagkracht van de beide ouders.

De kinderalimentatie is een recht van de kinderen zelf. Kinderen tot 18 jaar zijn echter niet zelfstandig bevoegd dit recht te gelde te maken en moeten zich daartoe laten vertegenwoordigen door hun ouder(s). Kinderen ouder dan 18 jaar zijn in beginsel zelfstandig bevoegd en kunnen hierover dus zelf afspraken maken met hun ouders. Vanaf deze leeftijd moet het bedrag in beginsel aan het kind zelf worden betaald. Het kind mag echter ook aangeven dat het bedrag ook na het bereiken van de 18-jarige leeftijd aan de andere ouder betaald moet worden. De afspraken over de kinderalimentatie die na de echtscheiding moet worden betaald, worden vastgelegd in een echtscheidingsconvenant en/of een ouderschapsplan. Als het partijen niet lukt afspraken te maken, beslist de rechter over de (hoogte van de) kinderalimentatie.

Fiscaal

Voor de inkomstenbelasting is kinderalimentatie niet aftrekbaar bij de betaler en niet belast bij de ontvanger.

(1) Artikel 1:392 lid 1 onder a BW.
(2) Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak.
(3) Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Bovenstaande informatie hebben Mariëtte Elling, Fenna Maertens en Maartje Mathijsen eerder verwerkt in een artikel voor Vp-bulletin 2019/49. De tekst is waar nodig geactualiseerd.