Helpdeskvraag
Toen mijn klant in 2010 een ontslagvergoeding kreeg, is het bedrag als koopsom voor een stamrecht in haar bv gestort. In de stamrechtovereenkomst staat dat de uitkeringen ingaan in het jaar waarin zij de 65-jarige leeftijd bereikt (dat is op 1 juli 2024). Maar mijn klant heeft nog helemaal geen behoefte aan extra inkomen. Van een lijfrente mag de ingangsdatum worden uitgesteld tot vijf jaar na het AOW-jaar, mag dat ook bij een stamrecht?
Antwoord
De wet is gewijzigd sinds het opmaken van de stamrechtovereenkomst in 2010 en daardoor kan de ingangsdatum van de stamrechtuitkeringen worden uitgesteld. Maar niet zo lang als bij een lijfrente. De stamrechtuitkeringen moeten uiterlijk ingaan in het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt. Dat is voor deze klant in 2026, het jaar waarin zij 67 jaar wordt.
Het uitstel van de ingangsdatum tot in het AOW-jaar hoeft niet schriftelijk te worden vastgelegd, zo volgt vanaf 1 juli 2023 uit artikel 39f lid 4 van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij een stamrecht in de bv is vastleggen wel belangrijk, zodat ook de hoogte van de oprenting over de periode van uitstel kan worden overeengekomen. Is de oprenting over de afgelopen periode niet meer zakelijk bij het uitstel, dan moet namelijk een nieuw percentage worden afgesproken. Dit kan ook een jaarlijks wisselend percentage zijn, dat is gebaseerd op een bepaalde reeks (zoals het U-rendement). Deze oprenting geldt vanaf de oorspronkelijke ingangsdatum van de uitkeringen tot aan de nieuwe ingangsdatum.
Voor het daadwerkelijk omzetten van het opgerente stamrechtkapitaal in een uitkering heeft de klant dan nog tot 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de uitkeringen uiterlijk moeten ingaan (het AOW-jaar). In dit geval is dat tot 31 december 2027. Bij overschrijding van deze wettelijke termijn wordt het stamrecht geacht te zijn afgekocht. Daardoor wordt de waarde van het stamrecht ineens belast met loonbelasting (geen revisierente), een heffing die kan oplopen tot 49,5%.