Helpdeskvraag
Toen mijn klant in 2010 een ontslagvergoeding kreeg, is het bedrag als koopsom voor een stamrecht in haar BV gestort. In de stamrechtovereenkomst staat dat de uitkeringen ingaan in het jaar waarin zij de 65-jarige leeftijd bereikt (dat is op 1 juli 2021). Maar mijn klant heeft nog helemaal geen behoefte aan extra inkomen. Van een lijfrente mag de ingangsdatum worden uitgesteld tot vijf jaar na het AOW-jaar, mag dat ook bij een stamrecht?
Antwoord
De wet is gewijzigd sinds het opmaken van de stamrechtovereenkomst in 2010 en daardoor kan de ingangsdatum van de stamrechtuitkeringen worden uitgesteld. Echter, niet zo lang als bij een lijfrente. De stamrechtuitkeringen moeten uiterlijk ingaan in het jaar waarin uw klant de AOW-leeftijd bereikt. Dat is voor deze klant dus in 2024.
Denkt u er wel aan het uitstel goed vast te leggen in notulen AV en een addendum op de lijfrenteovereenkomst. Daarin moet niet alleen de nieuwe ingangsdatum van de uitkeringen staan, maar ook de hoogte van de oprenting over de uitstelperiode.
Tip
In het jaar waarin de uitkeringen aanvangen is sprake van een vrijval in de winst. Deze vrijval ontstaat door de verschillende rekenregels bij enerzijds de bepaling van de uitkeringen (lage rente) en anderzijds de fiscale waarde voor de heffing vennootschapsbelasting (4% rente). Deze vrijval is te voorkomen door de verplichting tijdig af te storten naar bijvoorbeeld een bank in een bancair stamrecht. Ook het tijdig (deels) afkopen van het ontslagstamrecht helpt de vrijval te voorkomen (of beperken). Indien een verplichting resteert en de periodieke uitkeringen moeten aanvangen, kan de looptijd daarvan zo kort als mogelijk en wenselijk is, worden gekozen. Want: hoe langer de looptijd van de uitkeringen, hoe groter de vrijval in de winst van de BV.