De Hoge Raad heeft op 6 juni jl. uitspraak gedaan in een aantal zaken met betrekking tot de heffing over box 3 vermogen.
Volgens de Hoge Raad levert de Wet rechtsherstel box 3 (geldend voor 2017 tot en met 2022) nog steeds een inbreuk op het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en het recht van eigendom. Dit is het geval als het werkelijke rendement lager is dan het forfaitair berekende rendement. De Hoge Raad acht dat in het bijzonder van toepassing voor vermogen anders dan bankrekeningen.
Omdat de Overbruggingswet box 3, geldend vanaf 1 januari 2023, een gelijke methode kent voor het bepalen van het inkomen als de Wet rechtsherstel box 3, kan ook die wet volgens de Hoge Raad tot een onrechtvaardige heffing leiden.
In de uitspraken geeft de Hoge Raad direct regels voor het vaststellen van het werkelijke rendement. Dit rendement moet als grondslag dienen voor het herrekenen van de box 3 belasting. Het wordt, per jaar, berekend op basis van het gehele box 3 vermogen, zonder te rekenen met een heffingsvrij vermogen en bestaat uit de inkomsten (huur, rente, dividend) én de waarde mutatie (positief en negatief) van het vermogen. Het doet er daarbij niet toe of de waarde mutatie is gerealiseerd.
Bewijslast belastingplichtige
De Hoge Raad legt de bewijslast voor het lagere werkelijk genoten rendement bij de belastingplichtige. Die zal dit goed moeten onderbouwen richting de Belastingdienst.
Als de belastingplichtige recht heeft op een vermindering van de aanslag, dan heeft deze alleen aanspraak op een rentevergoeding als die vermindering lager is dan de wettelijke rente.
Op de website van de Hoge Raad is een uitgebreidere samenvatting te lezen van deze uitspraken.
Wil je meer weten over de gevolgen van deze uitspraken, neem dan contact op met een van onze fiscalisten.