De huidige economische situatie leidt er toe dat rechtspersonen als gevolg van verliezen een negatief eigen vermogen krijgen. De aandeelhouder van deze rechtspersonen zal in het algemeen niet worden aangesproken voor deze verliezen. Er is immers niet voor niets gekozen voor een ‘bv’-structuur. Toch zijn er – zeker in het mkb – situaties denkbaar waarin de aandeelhouder wel geheel of gedeeltelijk kan worden aangesproken voor deze verliezen. De waardering van de deelneming moet dan nauwgezet worden beoordeeld.
Wijziging sinds 2010
Vanaf het jaar 2010 is er een belangrijke wijziging opgetreden in de verwerking van negatieve deelnemingen. Tot en met het jaar 2009 bepaalde RJ 214.339: ‘ Als de waarde van een deelneming nihil (of negatief) is geworden en de deelneming wordt op basis van de vermogensmutatiemethode gewaardeerd, wordt de deelneming tegen nihil gewaardeerd. Voor het aandeel in de eventuele verdere verliezen van de deelneming dient de deelnemende rechtspersoon een voorziening te vormen, indien en voor zover de deelnemende rechtspersoon geheel of ten dele instaat voor de schulden van de deelneming, respectievelijk het stellige voornemen heeft de deelneming (voor haar aandeel) tot betaling van haar schulden in staat te stellen.’ Vanaf 2010 is deze laatste zin gewijzigd: ‘Indien en voor zover de deelnemende rechtspersoon geheel of ten dele instaat voor de schulden van de deelneming, respectievelijk de feitelijke verplichting heeft de deelneming (voor haar aandeel) tot betaling van schulden in staat te stellen, dient de deelnemende rechtspersoon een voorziening te vormen.’ RJ 252.425 voegt hieraan nog toe: ‘Dat de omvang van de voorziening kan afwijken van het negatieve eigen vermogen van de deelneming.’ Dit laatste is ontstaan na het Triavium-arrest .
Deelneming met negatief eigen vermogen
Een deelneming waarbij een belang van minimaal twintig procent van de stemgerechtigde aandelen wordt aangehouden, wordt gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde (artikel 2: 389 lid 2 BW). Deze
waardering stopt zodra deze nettovermogenswaarde nihil of lager is geworden. Als de deelnemende rechtspersoon ten dele of geheel in staat voor de schulden van de deelneming, of een feitelijke verplichting heeft om de deelneming financieel te ondersteunen, dan vormt deze rechtspersoon hiervoor een voorziening op zijn balans (RJ 214.339). Het is hierbij van belang de mate van aansprakelijkheid in te schatten: is er een situatie van generieke of specifieke aansprakelijkheid.
Eisen aan opnemen voorziening
Nadat is vastgesteld of een deelnemende rechtspersoon (deels) aansprakelijk is voor de schulden van de deelneming, moet worden beoordeeld of dit resulteert in het opnemen van een voorziening. Hiervan is sprake (RJk B10.105) als:
- de rechtspersoon een (in rechte afdwingbare of feitelijke) verplichting heeft;
- het waarschijnlijk is dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom van middelen noodzakelijk is;
- er een betrouwbare schatting kan worden gemaakt van de omvang van de verplichting.
Als er een gerede kans bestaat dat deze (specifieke) schuldeiser van de deelneming bij de deelnemende rechtspersoon zijn vordering succesvol kan opeisen, dan wordt hiervoor op de balans van de deelnemende rechtspersoon een voorziening opgenomen. Daarbij stelt RJk B10.107: ‘Met toekomstige gebeurtenissen die van betekenis kunnen zijn voor het bedrag dat nodig is om verplichtingen en verliezen af te wikkelen,
wordt bij de bepaling van de hoogte van de voorziening rekening gehouden indien er voldoende objectieve aanwijzingen zijn dat die gebeurtenissen zullen plaatsvinden.’ Als het verlies van de deelneming wordt veroorzaakt door een incidentele last (het voor het eerst opnemen van een reorganisatievoorziening) terwijl de onderneming verder winstgevend is, dan is het onwaarschijnlijk dat er bij de deelnemende rechtspersoon een uitstroom van middelen ontstaat. In deze situatie komt de deelnemende rechtspersoon niet toe aan het opnemen van een voorziening deelneming. De accountant zal de situatie dus nauwgezet moeten beoordelen (en vastleggen), waarbij hij zijn keuze voor het al dan niet opnemen van de voorziening deelneming moet onderbouwen.
Andere financiële belangen
De deelnemende rechtspersoon kan, naast het aandelenbelang, ook andere (langlopende) financiële belangen hebben in de deelneming. In de praktijk leeft een misvatting dat de voorziening voor deze belangen, zonder nadere beoordeling, gelijk is aan de omvang van de negatieve nettovermogenswaarde van de deelneming. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de ‘netto-investeringen’ (dit zijn in wezen posten waarvan het niet is te verwachten dat deze in de nabije toekomst worden afgewikkeld, waardoor er feitelijk een verhoging van de investering in de deelneming is, zie RJk B3.119a), zoals agio (bijvoorbeeld als gevolg van de kwijtschelding van een lening) en verstrekte langlopende aflossingsvrije leningen. Anderzijds betreft het overige vorderingen en leningen. In de situatie van de ‘netto-investeringen’ zal de aandeelhouder die een financieel belang heeft in een deelneming met negatief eigen vermogen hiervoor een voorziening vormen, die maximaal het bedrag is van het negatief eigen vermogen van deze deelneming.
Inbaarheid vordering
Als er géén sprake is van een ‘netto-investering’, dan moet er – evenals voor alle overige vorderingen van derden – een inschatting worden gemaakt van het risico van oninbaarheid. Afwaarderingen kunnen daardoor anders uitvallen dan het resterende aandeel van de deelnemende rechtspersoon in het negatieve eigen vermogen van de deze deelneming (RJ 252.425). In een dergelijke situatie is het van belang dat de aangegane verplichtingen goed zijn vastgelegd in een overeenkomst, met daarin opgenomen de rente, aflossingen en zekerheden. Zeker dit laatste aspect vergroot de mate van inbaarheid van de vordering; dit reduceert het risico van oninbaarheid voor de deelnemende vennootschap.
Dit artikel van John Weerdenburg is in de november editie (2013) van Accountant verschenen. U vindt het artikel bij de vaktechnische artikelen op de website van Accountant.nl.